Acht Maanden

Acht Maanden

Ik heb geen idee waar ik moet beginnen. Ik zou kunnen schrijven over het versleten flesje Spa rood dat in de vliegtuigstoel voor me zit geklemd. Of over het blonde haar van het meisje dat warrig over de leuning valt. Over mijn steeds ouder wordende vader die naast me zit te slapen of over die schitterende zomerzon die al haar licht bewaart voor die paar gelukkige vakantiegangers waar Nederland er zoveel van telt.

Misschien moet ik maar gewoon beginnen bij het begin.

Het was woensdagavond, ergens in januari. Het was koud in bed. Het rook naar peper en cederhout onder de dekens. Ze had mijn luchtje op haar pols gespoten. Haar ogen waren vochtig. Ze was verdrietig. Ik was ook verdrietig. ‘Ik wil je niet kwijt’, zei ze. ‘Ik ben er nog’, zei ik.

‘Ja, dat weet ik want ik lig nog in je armen’.

Zo gingen Wietske en ik in de nacht van woensdag op donderdag uit elkaar.

We zien elkaar nog maandelijks. Liefde eindigt niet waar de relatie ophoudt. Maar het is anders en het is dat waar zij al die tijd al bang voor was. Het zal duren, maar uiteindelijk eindigen we als figuranten in het leven van de ander. Het is onmogelijk om dat voor te stellen waar zij en ik nu de hoofdpersoon spelen in het leven van ons samen. Maar het zal zo gaan en dat is misschien wel hetgeen dat nu zo’n pijn doet.

Voor altijd samen, maar toch niet.

nikon-f2_augustus_zwartwit-34
Duiven in de tuin, september 2016.

Donderdag. De wekker ging en ik ging ook. Opschieten, tandenpoetsen, douchen en aankleden. Schoenen aan. Op de fiets naar het station. In het donker kwam ik aan in het kleine streekziekenhuis in Alphen a/d Rijn en zocht ik naar de automaat met de witte jassen. Ik was er nog nooit geweest. Het was mijn allereerste dag als co-assistent. Het was dermatologie. Ik zat daar die ochtend met mijn eigen patiënt en ik stelde de vragen die ik had geleerd en ik begreep toen dat alles anders zou zijn. In een flits zag ik ons zitten; een jonge dokter in een witte jas met aan de andere kant van de tafel een patiënt met een verdacht plekje in de hals.

Ik kwam die avond thuis. Ik was weer alleen. Ik stond alleen op en ik ging alleen naar bed. Niemand om over na te denken, niemand om lief te hebben en niemand die bij mij hoort. Zo wilde ik het ook. Opnieuw een individu.

Dit was lang geleden. De acht maanden zijn voorbij gevlogen.

Alles is inderdaad anders. Dat had ik die ochtend goed gezien.

In mijn studententijd verstreek de tijd zonder aanknopingspunten. Borrels op de sociëteit, vrijheden, studeren en af en toe een tentamen. College als je er zin in had, vakantie als het seizoen het toestond. Vrij, maar vast in het stramien van Leiden en haar studenten. Ondertussen spaarde ik bestekzegels bij Albert Heijn en maakte ik vrienden voor het leven.

Het leek oneindig lang te duren. Ondertussen was ik nog een jaar lang opperhoofd van de studievereniging en tegen het eind trok ik zes maanden door India waar ik jullie al zoveel over heb verteld.

Maar we zijn verder. Inmiddels heb ik Leiden achter me gelaten. Ik woon weer in Den Haag, de stad waar het ooit allemaal begon en waar ik nu met genoegen verder ga met het vervolg van mijn leven. Een totale onthechting van mijn studententijd is het niet. Hier in groot Den Haag is het met vlagen net klein Leiden. Men komt elkaar tegen, men drinkt en lacht. Daar heb je geen stad met singels voor nodig.

De komende jaren zit ik nog vast in het leven van een co-assistent.

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
Klaar voor het coschap heelkunde, juni 2016.

Het was een dinsdagochtend. Er was toevallig helemaal niemand. Het was lente. Ik fietste door de schaduw van de stad. Flatgebouwen hingen hoog in de lucht en het beton en asfalt waar Den Haag zoveel van heeft was nog fris en onaangedaan. Ik trapte en trapte op mijn versleten damesfiets. Ik nam haar mee over scheve stoepjes en kromgetrokken tramrails. Ze schokt en piept en er is eigenlijk niemand die er een boodschap aan heeft.

Ik zette haar in het rek met het stuur zo min mogelijk in de knoop met de andere fietsen. Ik haastte me naar binnen. De houten hak van mijn schoen galmde door de eindeloze gangen. Mijn witte jas hing nog aan de kapstok, de goedkope Lithmann stethoscoop stak een stukje uit de zak omhoog. Ik rolde mijn mouwen op en liet de jas over mijn schouders vallen. Al lopend drukte ik de knopen vast. Het was nog stil in het Bronovo.

Ik sloot me aan bij de andere co-assistenten. De hiërarchie is snel duidelijk in een ziekenhuis. Daar heb je geen socioloog voor nodig. Er is niets vervelends aan. Hiërarchie en beschaving gaan hand in hand, het is niet de hiërarchie die vaak vervelend wordt gevonden maar de lak aan beschaving die tegen de borst stuit. Een deur open houden of vriendelijk groeten kan iedereen, daar hoef je geen co-assistent voor te zijn. We drongen de vergaderruimte binnen, we zaten aan zij aan zij met de artsen ver aan de overkant. De co-assistenten zijn ongeveer even oud als ik en we hebben een hoop gemeen en tegoed. We zijn net puberende meisjes die nog van alles verwachten van het leven. In de geneeskunde kies je relatief laat voor je toekomst.

Ik speelde zo geruisloos mogelijk met het plastic bekertje dat voor me stond. Er had koffie ingezeten,  ze was allang op. Iedereen om me heen was stil maar er klonken veel stemmen door de ruimte. De arts-assistent zat schuin tegenover me aan de tafel. Ze sorteerde de stapel papier waar zwarte inkt en blauwe penstrepen de structuur van het verhaal bij elkaar moesten houden. Toen verstomden de stemmen uit de affiliatieziekenhuizen, iemand uit het MCH Westeinde gaf het woord aan het Bronovo.

En daar ging ze. In opgeklopte zinnen werden de patiënten van de nacht in hoog tempo overgedragen totdat er zich bij een ieder die luisterde een kant-en-klare reconstructie ontstond. De verhalen werden aangedikt met afwijkende laboratoriumuitslagen en slecht doorgelichte thoraxfoto’s. Soms dwaalde ik af naar ergens ver weg. Meestal luisterde ik aandachtig en oefende ik in het reconstrueren van de casus. Mijn Moleskin boekje vulde zich met vragen. Alles slordig maar puntsgewijs opgeschreven, wachtend op een dood moment waarop ik naar antwoorden kon zoeken. Ik leerde een hoop bij tijdens die overdrachten. Het was een vast ritueel dat zich tien weken lang iedere ochtend liet herhalen.

Je gedachten zorgvuldig laten afdwalen is een kunst op zich. Kinderen kunnen het als geen ander, maar ze doen het helaas voor hen vaak te opzichtig. Deze zomer zat ik in de trein van Brussel naar Den Haag. Ik kwam uit Londen. Het was laat en donker, de trein was verlaten. Ik keek naar een jonge vrouw schuin tegenover me aan de andere kant van de coupé. Ze lag op haar rug met haar hoofd aan het gangpad op een tas languit op de bank. Ze staarde naar buiten, ze staarde naar de lucht en de voorbijtrekkende bomen. Het zag er prachtig uit.

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
Dreigende lucht boven Londen, juni 2016.

Ik voel me als een vis in het water als co-assistent. Ik kon zelfs na weken schrijven en denken niet op een beter passende uitdrukking komen. De dagen zijn lang en de toebedeelde rol is vaak overbodig en met vlagen zelfs ondankbaar. Maar ik leer verschrikkelijk veel. Ik ervaar eindelijk wat het leven van een dokter is. Niet de woordenboek-definitie, maar de tijden, de echte werkzaamheden en de bijzondere en geromantiseerde rol.

Die dinsdagmiddag haastte ik mezelf door de met kunstlicht verlichte gangen. Net als al het andere wit snelde ik langs ouderen vastgebonden aan hun rollator en ontweek ik kinderen met fel gekleurde ballonnen vol helium. Ik was zojuist gebeld door de dames van het secretariaat. Er had zich een spoedpatiënt aangediend op de poli. De oudste co-assistent mocht hem zien. Het was een man op leeftijd. De huisarts maakte zich zorgen. Met grote stappen liep ik de wachtkamer in. Gezichten draaiden mijn kant op. Sommige bezorgd, de meesten stoïcijns. Ik noemde zijn naam en zijn hoofd maakte traag een bevestigende beweging. Hij was alleen, de stoelen naast hem waren leeg.

Ik zette een kleine stap vooruit. Ik deed alles langzamer, zelfs mijn gedachten hielden pas. ‘Goedemiddag’, zei ik en ik noemde mijn naam. We liepen samen door de smalle gang verder. Ik iets voorop terwijl ik hem ondertussen complimenteerde met het mooie weer dat inmiddels alles wat zich buiten afspeelde in haar bedwang hield. De man was vriendelijk. Ik had 40 minuten de tijd om zijn gezondheid en eventuele lijden boven tafel te krijgen. Ik startte met open vragen en eindigde met het oprakelen van zijn alcoholgebruik. Als zoon van een kunstschilder schrik je nergens meer van.

Hij was moe, op. Echt ziek voelde hij zich niet. Afgevallen was hij wel. Zijn overhemd hing los over zijn lijf en zijn benen waren tenger. Ik probeerde menselijk en leuk te blijven tijdens het consult. Maar ik moest opletten en mezelf concentreren. Het ging aardig, maar inmiddels ben ik er een stuk beter in. De huisarts had wat verdachte lymfeklieren gevonden. De man kon mij eigenlijk niet vertellen waarom hij drie dagen geleden eindelijk zijn huisarts had bezocht. Met simpele ja/nee vragen vroeg ik alles van top tot teen uit. Zijn hart klonk normaal en zijn longen schoon. Toen voelde ik twee opgezette knoopjes boven zijn sleutelbeenderen. Ik schrok. Ik zei niets. Dat moest ik ook niet doen.

De internist ontving me hartelijk op zijn kamer. Hij mag me graag, waarom weet ik eigenlijk niet. Ik vond het spannend, internistische casus waren moeilijk en zaten vol valkuilen en onvermijdelijke kennishiaten zetten me op een achterstand. Ik had het ‘prima’ overgedragen, een compliment vele malen groter dan de tienen die ik haalde voor topografie in groep 6.

De internist klopte wat op de buik van de man en liet zijn vingers onder de kaak en langs de trachea glijden. Hij stelde een paar gerichte vragen en benoemde zonder horten of stoten wat hij vond en dacht. Niet veel later verliet de man het ziekenhuis met een rugtas vol verwijzingen en een pleister in zijn elleboogplooi. Hij ging naar buiten, de lente wachtte op hem.

Toen ik die avond klaar was in het Bronovo had de dag me alweer ingehaald. Donker en koud kwam het leven van buiten het ziekenhuis me tegemoet. De geur van zonnebrand was allang vertrokken, de man allang thuis en zijn bloed goed en wel geanalyseerd. Ik stapte weer op de versleten damesfiets, ze stond alleen in de verlaten stalling. Ik fietste weg.

Iedere ochtend fietste ik hetzelfde stuk. Het werd langzaam lichter onderweg. De lente bloeide op. Het groen van de stad kwam tevoorschijn en bloemen wiens naam ik nooit kan onthouden doken op uit het gras. Ik kijk graag omhoog als ik fiets. Naar de stukjes stad en lucht die we te makkelijk vergeten. Zelfs de vogels begonnen te fluiten, ik verzin het echt niet. ‘Om te janken zo mooi’, noemde Maarten van Roozendaal de lente. Hij had gelijk.

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
Eugene Wood, augustus 2016.

Het coschap interne geneeskunde was een soort levensstijl. Het was maar voor even en het was zwaar. Als ik avonddienst had werkte ik van 08:00 tot 23:00 om vervolgens in een kale gehorige kamer naast het ziekenhuis slaap te vatten. Deze piketkamers waren een uitkomst toen ik nog niet in Den Haag woonde. Het was er koud en het ontbrak er aan alle vormen van huiselijkheid. Ik sliep altijd alleen in dat complex naast het ziekenhuis, ik heb er nooit iemand anders gehoord of gezien. Op een smal bureau van geperst hout lag een Margriet uit 2009. Een slechte kop over Maxima uit de tijd dat zij nog prinses was leidde af van de rest van de inhoud. Ik zette mijn tas er bovenop en haalde mijn tandenborstel en schone boxershort eruit. Onderop lag een boterham met een plak kaas. Ze was inmiddels zeer gemeen van kleur.

Zo ging dat.

De volgende ochtend sloot ik aan bij de andere co-assistenten en leefde ik opnieuw een dag in de witte jas. Overzichtelijk was het wel. In de meeste weekenden was ik vrij. Die tijd zonder aanknopingspunten was goed voorbij. Echt student voelde ik me niet meer. Samen met al die andere forenzen keek ik zachtjes uit naar het weekend. In het weekend laten we de trein van 07:26 aan ons passeren. In het weekend laten we onze wekker uitspreken en slapen we uit en vieren we feest. Feest opdat het weekend is.

Wietske is inmiddels een stuk verder in haar coschappen. We spreken elkaar minder en minder, onze levens kabbelen voort zonder ons samen. Precies zoals zij had voorspeld. Op een avond belde ze me op. Ze klonk bezorgd. Ze vroeg of het wel goed met me ging. Ze vroeg of ik het coschap nog trok; het was haar opgevallen dat ik zo laat thuiskwam elke avond…

Ik vond het een fijn en lief telefoontje. Ik zei met een glimlach dat ik het geweldig had.

Ik zit in het vliegtuig. Het flesje Spa Rood is allang leeg. Ik vlieg voor een paar dagen naar het zuiden. Daar ga ik naarstig op zoek naar wat zon op een terras.

– Einde –

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
Han le Roy, september 2016.

 

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
Een foto uit een serie geënsceneerde portretten van mijn oude kamer in Leiden. Ter afscheid en ter herinnering, denk ik. Juli 2016.

 

nikon-f2_augustus_zwartwit-3
Den Haag à la Paris, september 2016.
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
Portret in Berlijn, juni 2016.

 

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
Matthijs in het Huis van Marseille, september 2016.
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
Fixed gear fiets in Londen, juni 2016.
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
Tim van Elst, juni 2016.
Foto Berlijn.jpg
Berlijn, juni 2016.
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
Eén laatste foto van Kolkata, juli 2015.

8 gedachtes over “Acht Maanden

  1. Wauw…mijn neefie kan meer dan alleen reizen en vrouwen onderzoeken! Geweldig dat je zelfs Maarten van Roozendaal kent. Ik heb van dit stuk enorm genoten.
    Ik wil meer van dit! ….veel meer.

    Like

Geef een reactie op Anna Reactie annuleren